Boomkind

Ik was een Kind.

Ik klom in een Boom.

Ik zat op een tak, wel urenlang.

 

De Boom stond naast ons Huis.

Ik kon er altijd in,

als ik daar zin in had.

 

De Boom en ik,

we hadden een band.

Hij wiegde mij in de Wind,

vertelde verhalen,

eeuwenoude Wijsheden.

 

Ik luisterde, genoot,

liet mij wiegen

en vertelde hem wat ik wist.

 

Dat was meer dan wat ik nu weet.

 

Ik was nog een Kind.

Ik wist wat ik Hier deed.

Ik vond altijd mijn Weg,

zelfs in het Bos wist ik mijn Paden.

Ik kende elk plekje,

ontmoette Wijze Wezens,

die steeds zich weer verheugden

om een Kind dat hen niet meed.

 

(81)