De Indringer
Vannacht raakte ik verwikkeld
in een vreselijk gevecht.
Een Indringer drong mijn kamer binnen
en probeerde me,
eerst met Zoete Stem,
maar daarna op een meer Dwingende Toon,
te overtuigen dat ik hier niet hoorde te zijn.
Ik ken deze Indringer.
Hij is zo oud als de straat en zingt altijd hetzelfde lied.
Volgens hem was het beter voor mij
om weer naar huis te gaan
en “mij niet langer met deze Onzin bezig te houden”.
Ik zei hem dat deze Tocht voor mij van Levensbelang was,
dat ik moest verdergaan, nu ik eraan begonnen was.
Maar hij wou niet luisteren.
Hij begon aan mij te trekken.
“Ga naar huis,” smeekte hij,
“die Tocht heeft totaal geen zin.
Je maakt er jezelf alleen maar belachelijk mee.”
Mijn hart klopte in mijn keel.
Misschien had de Indringer wel gelijk
en zou ik beter gewoon naar huis gaan,
mij met nuttiger dingen bezighouden …
De Indringer merkte mijn twijfel
en deed een uithaal naar mijn Dagboek.
Een Woede stak in mij op.
Ik veerde recht met mijn Boek stevig op mijn Hart gedrukt.
Ik riep: “Ga weg! Verdwijn uit mijn kamer!”
De Indringer keek mij koud aan,
stapte traag naar de deur en ging naar buiten.
“Oef”, dacht ik, “hij is weg.”
Maar toen hoorde ik een sleutel en voor ik kon reageren,
draaide hij de deur langs buiten op slot.
Hij riep: “Blijf dan maar hier zitten met je Boek.
Je komt er niet mee naar buiten en je gaat van hier niet verder!”
Verbouwereerd stond ik daar,
midden in de kamer,
niet begrijpend wat er aan het gebeuren was.
De muren kwamen dichter.
Het leek of ik in een soort cocon zat.
Ergens vanuit de Diepte begon de Aarde te beven,
welde een Vuur in mij op dat mij uitzinnig maakte van Woede.
“Ik ben het beu!” schreeuwde ik,
“reken maar dat ik hieruit zal geraken,
al moet ik de muren slopen
en de ramen aan diggelen slaan.
Ik breek hieruit en niemand houdt mij nog tegen!”
Als een bezetene begon ik op de muren te kloppen
en de ruiten in te slaan.
De Aarde beefde mee met mijn Woede
en het Vuur in mijn Hart verwoestte de hele Kamer.
Ik rende naar buiten en de Wind doofde het Vuur.
Ik zette mij neer onder de Sterrenhemel,
ademde diep in en uit en voelde een
Weldadige Rust over mij komen.
De Indringer was nergens meer te bespeuren.
Om zeker te zijn dat hij niet zou terugkeren
om mijn Dagboek te stelen,
besloot ik om vandaag nog
mijn notities door te sturen,
zodat de Wereld
getuige kan zijn
dat ik Hier ben
en mijn Tocht verderzet.
Niemand zal mij nog tegenhouden.
(92)