Tijger
Er zit een Tijger in mij,
ergens diep, diep, diep
vanbinnen.
Hij ligt daar
in een diepe slaap,
ver verscholen voor Buiten.
Ik weet dat hij daar is
en probeer al heel mijn leven
hem daar te houden,
verstopt voor Buiten,
weggedommeld in een soort
lethargische slaap.
Nu is er iets in mij
dat hem wil wakker schudden.
Iets in mij mist hem.
Ik weet niet waarom,
want in het verleden,
toen mijn Tijger soms nog eens
naar Buiten kwam,
was hij niet populair.
De mensen schrokken
als hij plots naar Buiten kwam,
want ze wisten niet
dat hij in mij zat.
Ik deed er dan alles aan
om hem zo snel mogelijk
weer te verstoppen,
weg te steken,
in de diepste Diepte van de Aarde.
Iets in mij is Nu bezig
mijn Tijger wakker te schudden.
Ik hoor hem brullen in de verte.
Ik voel hem diep vanbinnen
draaien en keren,
alsof hij de weg naar Buiten
zoekt en zoekt,
maar niet vinden kan.
Tot mijn verbazing
ben ik niet meer bang,
eerder nieuwsgierig.
Wie is dat Beest?
Wat doet hij daar?
Wat heeft hij mij te bieden?
Nu ik aanvaard heb
dat hij er is,
dat hij bij mij hoort,
durf ik hem tegemoet gaan.
En ik voel dat ook hij
onderweg is naar mij.
Plots staat hij daar,
groots en majestueus.
Hij opent zijn muil.
Ik leg snel mijn handen op mijn oren,
om zijn gebrul niet te luid te horen.
Maar er komt geen geluid.
Langzaam duwt hij
met zijn poot
zachtjes mijn kin omhoog.
Ik kijk hem recht in de ogen.
Er gaat een rilling door me heen.
Ik zie nu pas
hoe prachtig hij is,
hoe krachtig zijn lijf,
hoe edel zijn vacht,
hoe beschermend zijn macht.
Ik zag niet wie hij was.
Bang dat hij zich niet
zou kunnen beheersen,
liet ik hem helemaal niet toe.
Jammer van de Tijd.
Ik voel enorme spijt.
Wat moet ik nu doen?
Ik durf nog steeds niet
met hem naar Buiten komen.
Dat kan ook niet.
Ik ken hem pas.
Vertrouwen moet nog groeien.
Ik durf hem wel meenemen
naar mijn Boom.
Daar staat het Indiaanse Opperhoofd
ons al op te wachten.
Ze schrikt niet van mijn Tijger,
die zich hier meteen thuis voelt.
Hij drinkt van het water uit het meer,
maakt rondjes rond de Boom
en legt zich op zijn wortels neer.
Ik zit op de bank,
naast het Indiaanse Opperhoofd.
Zo is het goed.
Mijn Tijger mag hier zijn.
Er komt een Tijd dat ik met hem
naar Buiten durf te komen.
(74)