Kinderlijk
Kinderlijk ben ik
in de ogen van wie
het Kind in zichzelf
heeft afgezworen.
Kinderlijk vind ik
mezelf
als ik hunker naar
erkenning
en graag veel
grootser zou willen
zijn.
Kinderlijk voel ik
mezelf
als Groten dezer Aarde
met weelderige Taal
gesproken Wijsheden
tevoorschijn toveren.
Kinderlijk ben ik
van bij geboorte
nooit meer
afgezworen.
Kinderlijk blijf ik
zolang ik niet
mezelf kan zien
als even groots
geboren
recht op
dit bestaan
op Aarde.
(51)